Er was eens een jongetje dat Kevin heette. Hij was niet
groot en ook niet klein, niet dik en niet dun, niet knap en ook niet lelijk.
Hij was heel gewoon. En toch was er iets ongewoons aan hem; Kevin was gek op
knoflook.
Hij at het op zijn brood.
In de soep.
Op pannenkoeken.
Op de pizza.
Als sausje voor over de aardappelen.
En als smaakmaker door de sla.
Hij at zoveel knoflook dat hij vreselijk uit zijn mond stonk. Maar dat was niet het enige. Hij at zoveel knoflook dat zijn haren
en zijn vel ook stonken. Ja zelfs zijn kleren roken ernaar. Het maakte niet uit hoe
vaak hij zijn tanden poetste, of hoe vaak hij zich douchte en zijn kleren
waste. De viezige geur bleef.
Kevin was van mijlen ver te ruiken. Daarom noemde iedereen hem
Kevin Knoflook.
Op een dag kwam hij op school. Je moet weten dat hij
heel veel plaats had in de klas, want
niemand wou naast hem zitten. De meester
kwam naar hem toe met zijn neus dichtgeknepen en vroeg: ‘Kevin, waarom eet je
toch zoveel knoflook?’
En Kevin zei: ‘Mijn moeder zegt dat dat gezond is.’
De meester schudde zijn hoofd en zei: ‘Maar zoveel knoflook
kan absoluut niet meer gezond zijn. Ga maar naar buiten uitwaaien op het
schoolplein. En dan kom je over een uur terug.’
En Kevin ging.
Op het schoolplein ging hij op een muurtje zitten. De mieren
en kevers om hem heen spurtten weg toen zijn geur hun neusgaten vulden. De slakken waren
helaas niet zo snel, maar probeerden toch weg te komen bij de afschuwelijke
stank.
Er was een oude slak die bleef zitten. Hij keek Kevin met
zijn steeloogjes aan en vroeg: ‘Mijn jongen, wat heb jij in godsnaam gegeten?
Je stinkt een uur in de wind.’
‘Daarom moet ik ook buiten zitten van de meester,’ zei
Kevin.
‘Ja, daar kan ik me wel iets bij voorstellen,’zei de slak. ‘Maar
vertel me eens. Wat is dat eigenlijk, dat jou zo laat stinken?’
‘Dat is knoflook.’ Kevin keek naar de slak. ‘Mijn moeder doet het overal doorheen. Ze zegt
dat het gezond is.’
‘K-k-knoflook?’ hakkelde de slak. ‘Nee hè. Knoflook is rampspoed
geweest van mijn hele familie. Ze werden opgepakt en geserveerd in een
knoflooksausje voor de koning. Ze waren meteen helemaal dood. Arme zielen. Knoflook is helemaal niet goed voor je. Je
gaat er dood van.’
‘O ja, en waarom ben ik dan nog niet dood?’ Kevin hief zijn
kin op terwijl hij verder ging: ‘Mijn moeder zet me mijn hele leven al van
alles voor mijn neus met knoflook erin. Als dat zo dodelijk was, dodelijker dan
dood, dan had ik toch al lang dood moeten zijn?’
De slak gaf toe. ‘Tja, daar zit wat in. Misschien geldt dat niet voor mensen dan.
Nou, dan heb je geluk, hoor. Maar ik ga nu mijn vrienden zoeken. Als ze me
tenminste nog willen zien nu dat ik met jou heb gepraat.’
De slak draaide zich langzaam om en ging ervan door. Kevin zat weer alleen op het
muurtje. Hij verveelde zich. De
meester had gezegd dat hij een uur buiten moest blijven. De slak had gezegd dat
hij een uur in de wind stonk. Maar hoe lang was een uur? Hij wist het niet. Hij
rook aan zijn handen en toen aan zijn armen, hij stopte zijn vinger in zijn
navel en rook eraan. Niets.
Toen deed hij zijn schoenen uit en probeerde aan zijn voeten
te ruiken. Helaas was hij niet zo lenig. Hij deed zijn sokken uit en peuterde
met zijn vingers tussen zijn tenen Hij snapte niet waarom iedereen zo hysterisch
deed over zijn lichaamsgeur, want hij rook zelf geen snuifje knoflook.
Ja, jongens en heren,
meisjes en dames, als je veel knoflook eet gaat dat overal zitten. Dus zelfs de
tenenkaas tussen de tenen van Kevin rook niet naar 'Rommedoe'.
Hij deed zijn sokken en schoenen weer aan en ging terug naar
de klas. De meester keek hem boos aan toen hij een stap over de drempel wilde
zetten.
‘Het uur is nog niet voorbij, Kevin Knoflook. Ga nog maar
een beetje buiten wieberen! Ik roep je wel als je weer kunt komen.’ De meester
wapperde met zijn hand toen hij dat zei.
Kevin liep weer naar buiten en keek rond op het schoolplein.
Er was werkelijk niks leuks te beleven hier. Hij had eigenlijk wel honger. Maar
zijn tas stond nog in de klas. Niks te eten dus. Uit verveling liep hij wat
rond. Gelukkig scheen de zon en was het droog. Hij dacht aan
de boterhammen met knoflook in zijn tas en kreeg nog meer honger.
Een stukje verderop zag hij iets glinsteren. Uit
nieuwsgierigheid rende hij ernaar toe. Het was…het was….een euromunt. Hij had
een euromunt gevonden. Nu kon hij naar de bakker om de hoek een broodje gaan
halen. Vol goede moed keek hij om zich heen of niemand hem zag en sloop het
schoolplein af.
Nu moeten jullie weten
jongens en heren, meisjes en dames, dat van het schoolplein afsluipen niet mag.
Het is streng verboden om tijdens schooltijd de school te verlaten, dus ook het
plein.
Eenmaal buiten de poorten keek Kevin goed naar links, naar
rechts en weer naar links. Het moest toch niet zo zijn dat hij tijdens zijn
avontuur onder een auto zou belanden, dacht hij. Aan de overkant rende hij naar
de bakker. Er was niemand op straat. Dat was gunstig. De moeders van zijn
klasgenootjes waren vast aan het werk. En de vaders vast ook. Hij kon de warme broodjes al ruiken.
Opeens werd hij het steegje ingetrokken. ‘Waar gaat deze reis naar toe? Hoor jij niet
op school te zitten?’ Het was de nieuwe wijkagent.
Kevin schrok zich een hoedje en deed net zijn mond open om
iets te zeggen, toen de agent hem van schrik losliet. ‘Jeetje miena, wat meur jij.
Gadverdamme. Doe je mond dicht,
jongeman. Vreselijk wat een afschuwelijke lucht. Hoe is het mogelijk dat je
niet flauwvalt van jezelf. Waarom eet jij zoveel knoflook?’
‘Mijn moeder zegt dat het gezond is, meneer de Agent. Mijn
moeder zegt dat het mijn bloed zuivert en dat er veel mitavines en vineralen in
zitten….’
‘Vitamines en mineralen zul je bedoelen, jij stinkend ventje.
Hoe heet je?’ vroeg de agent snauwend.
‘Kevin meneer.’
‘Kevin hoe?’
‘Kevin Knoflook meneer.’
‘Kevin Knoflook? Knoflook…Knoflook…Hmmmm
die naam zegt me niets.’
Ja jongens en heren,
dames en meisjes, die agent was nogal dom, zoals je nu wel door hebt. Maar ja,
hij was ook pas een paar dagen wijkagent.
‘Waar woon je?’ vroeg hij aan Kevin.
‘Dat mag ik niet zeggen, meneer.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat u een vreemde bent, meneer.’
De agent keek Kevin even ongelovig aan. ‘Maar ik ben de
wijkagent!’, riep de agent uit.
‘Toch mag ik het niet zeggen, meneer.’ Kevin was blij dat
die stomme regel van mama hem nu eindelijk eens van pas kwam.
‘Hmmm’ deed de agent. ‘Ik breng jou wel even terug naar
school.’
‘Dat mag niet, meneer.’
‘Van wie niet?’ De agent draaide met zijn ogen van ongeduld.
‘Van de meester niet, meneer. Ik moest een uur buiten
blijven.’
‘Een uur buiten blijven? Waarom? Ben je stout geweest?’ De
agent keek nu argwanend naar Kevin.
‘Nee, ik moet een uur buiten blijven, omdat ik stink. Ik stink een uur in de wind.’
De agent zag de humor er wel van in en bulderde; ‘Whoehahahahaha,
zo iets heb ik nog nooit gehoord! Uit de klas gezet…omdat je een uur in de wind
stinkt! Whahahahaha, kom dan breng ik je
even naar je huis.’
Nu moet ik jullie toch
nog even iets vertellen, jongens en dames, heren en meisjes. Hij ging niet
graag met iemand naar huis, die Kevin. Zijn ouders waren nogal…exentriek. Dat betekent dat
ze een beetje vreemd, een beetje apart waren. En Kevin wilde eigenlijk niets
liever dan normale ouders, die er normaal uitzagen en in een normaal huis
woonden. Maar dat was helaas niet zo. Zijn vader was raar. En zijn moeder was
ook raar. En ze woonden in een huis met gekleurde muren, terwijl alle andere
huizen netjes van grijze stenen gebouwd waren.
De poort van hun hok
zag er ook gek uit tegenover de andere poorten in de straat. Kevin schaamde
zich een beetje voor zijn ouders, omdat ze zo anders waren. Maar er zat nu
niets anders op dan met de agent naar huis te lopen.
Wat Kevin en de agent niet wisten was dat ze werden
bespioneerd door het oude mannetje in het griezelige huisje aan de rand van het
bos. Iedereen was bang voor hem. En hij had alles gezien. Hij wist alles van
iedereen in het dorp en dus ook van jongetje dat zo naar knoflook stonk. Hij
vroeg zich alleen af of Kevin wel alles over zichzelf wist.
Het oude mannetje haalde zijn vervoermiddel, een oude bezem,
tevoorschijn en sprong erop alsof hij
pas twintig jaar was in plaats van honderd twintig . Hij vloog door de lucht
naar Kevin en de Agent en zorgde ervoor dat niemand hem zag. Voorzichtig en
langzaam stuurde hij de bezem tot achter Kevin, trok hem op de bezemsteel, en vloog met hem
naar zijn huisje. Kevin was zich rot geschrokken. Alweer. Van schrik zat hij in
één keer goed op die bezem en hield zich goed vast. Vol verbazing probeerde hij achter zich te
kijken naar zijn ontvoerder, maar daardoor wiebelde de stok. Heel erg.
Hij zag de agent die vol verbazing om zich heen keek, op
zoek naar hem. Die had nog niet eens in de gaten gehad dat Kevin was ontvoerd!
Daar was de bakker en Kevin dacht aan het broodje dat hij
zou gaan kopen. Hij had nog steeds honger. Het eurostuk brandde in zijn zak,
maar hij durfde er niet aan te voelen uit angst dat ze daardoor weer uit balans
zouden raken en alsnog zouden neerstorten.
Zijn ontvoerder stuurde de bezemsteel naar beneden en liet
Kevin als eerste afstappen. Daarna stapte hij zelf ook af. Hij zette de bezem
in een hoekje en keek Kevin met nieuwsgierige kraaloogjes aan. Kevin week
achteruit. Hij was bang voor het mannetje dat in het griezelige huis woonde.
Hij bekeek hem eens goed en eigenlijk vond Kevin hem een beetje lijken
op een kraai. Hij had zwarte kleren aan en zwarte schoenen, zwart haar dat alle
kanten op stond, een lange kromme neus en kleine zwarte oogjes.
‘Zo Kevin’, zei het mannetje, ‘Jij hebt honger, hè. Kom maar binnen.’ Kevin
keek het mannetje wantrouwend aan. Iedereen noemde hem de dorpsgek. Dat hij leek op een kraai maakte de boel er niet beter op. En
zijn huisje zag er van dicht bij nog griezeliger uit. Kevin keek naar het bos
achter het huisje. Zou hij rennen? Maar wie weet wat en wie er allemaal in het
bos ronddoolde.
‘Kom nu maar, ik heb lekkere soep met knoflook gemaakt .
Daar ben je toch zo gek op? Ik heb net ook een vers broodje bij de bakker voor
je gehaald. ‘ Het mannetje deed de deur met een zwierige zwaai open en nodigde
Kevin met zijn andere arm uit om binnen te treden.
Kevin viel van de ene verbazing in de andere. Hoe wist dat
mannetje dat allemaal? Kevin aarzelde. Het mannetje had het in de gaten.
‘Kom kom, niet zo verlegen. ‘ Het mannetje maakte weer een
uitnodigend gebaar.
‘Oh, excuseer mijn lompheid. Ik zal me eerst even voorstellen'. Het mannetje had wel door dat Kevin niet stond te springen van geluk om naar binnen te gaan. 'Mijn naam
is Gard. Eigenlijk heet ik Gardian, maar dat vind ik te lang. Daarom noem ik
mezelf Gard.’
Kevin keek Gard aan. Gardian. Dat betekende Beschermer in het Engels. Dat hadden ze gister op school geleerd. De kraaloogjes van Gard keken Kevin vrolijk aan. Eigenlijk vond Kevin Gard helemaal niet zo eng meer. Gard liep naar binnen en Kevin schuifelde achter hem aan. Daar binnen was het wonder- boven- wonder erg schoon. Het zag er zelfs gezellig uit. De tafel was al gedekt, de soep stond al op tafel en er lag ook een broodje. Kevin ging zitten. Gard kwam tegenover hem zitten. Voorzichtig proefde Kevin van de soep. Niet slecht. Helemaal niet slecht.
Kevin keek Gard aan. Gardian. Dat betekende Beschermer in het Engels. Dat hadden ze gister op school geleerd. De kraaloogjes van Gard keken Kevin vrolijk aan. Eigenlijk vond Kevin Gard helemaal niet zo eng meer. Gard liep naar binnen en Kevin schuifelde achter hem aan. Daar binnen was het wonder- boven- wonder erg schoon. Het zag er zelfs gezellig uit. De tafel was al gedekt, de soep stond al op tafel en er lag ook een broodje. Kevin ging zitten. Gard kwam tegenover hem zitten. Voorzichtig proefde Kevin van de soep. Niet slecht. Helemaal niet slecht.
‘Mmm, lekker’, zei Kevin. Gard straalde.
‘Nou knul’, vertel me eens wat over je ouders.’
Kevin had net een hap genomen en slikte de soep snel door.
‘Mijn moeder is raar. En mijn vader ook. We wonen in een raar huis. Ik voel me
er soms niet op mijn gemak. Dan heb ik het gevoel dat ik daar niet hoor te
wonen. Ik wil liever in een gewoon rijtjes huis wonen.’ Kevin was verbaasd over zichzelf dat hij dit allemaal zo maar durfde te zeggen tegen Gard.
Gard keek Kevin aan. ‘Waarom is je moeder raar?’
‘Nou, ze draagt rare kleren, heel andere dan de andere
moeders. Ze heeft altijd bloemen in haar haar. En ze doet overal knoflook in. Op zich vind ik dat wel lekker, maar
daardoor stink ik dus een uur in de wind.’ En dat is niet handig om vriendjes te krijgen, dacht Kevin erachter aan.
‘O’. Het mannetje deed alsof hij daar over na dacht. ‘En je
vader dan?’
‘Mijn vader is ook raar. Hij ziet eruit als een rock-ster.
Overal tattoos, en hij heeft twee oorbellen in zoals meisjes dat ook hebben.
Hij is wel lief. Maar hij eet niets van het eten dat mama voor ons kookt. Mam
moet alles apart voor hem maken.’
‘Houdt hij niet van knoflook dan?’ vroeg Gard.
‘Ja, dat weet ik niet. Ik kom er niet achter. Het is net
alsof…hij er bang voor is of zo.’
‘Bang?’
‘Ja. Dan heeft mam gekookt en dan doet ze er daarna de
knoflook in en dan zegt hij snel met grote ogen; ‘Voor mij geen knoflook, hè’,
deed Kevin zijn vader na.
‘Tja…’. Gard krabde achter zijn oor. ‘We kunnen er maar op
één manier achterkomen.
Kevin keek hem vragend aan. ‘Hoe dan?’
Gard keek geheimzinnig en zei: ‘We kunnen het vragen aan
Misty.’ Gard stond op en liep naar de kast. Hij deed het zesde deurtje van de
tweede rij open en pakte er een glazen bal uit. Hij liep ermee terug naar de
tafel waar Kevin zijn laatste hap soep naar binnen werkte en zette de bal
voorzichtig neer. Kevins’ ogen werden
groot van verbazing.
‘Is dit een waarzegbal?’, vroeg hij vol ongeloof.
‘Goed geraden’, zei
Gard. ‘Dit is Misty. Zij laat mij de ware aard zien van iedereen in het dorp. Zij
is mijn grote geheim. Je mag het nooit aan iemand vertellen. Beloof je me dat?’
Kevin knikte heftig ja.
‘Oke, denk nu aan je moeder die een maaltijd maakt met
knoflook. Heb je dat?’ Kevin knikte.
‘Denk nu aan je vader die –waarschijnlijk - bang is voor de knoflook.’
‘Denk nu aan je vader die –waarschijnlijk - bang is voor de knoflook.’
Kevin kneep zijn ogen stijf dicht. Hij zag zijn lieve moeder
bezig in de keuken. Toen zag hij zijn vader wegrennen voor een grote bol
knoflook die hem achterna zat. Kevin grinnikte erom.
‘Goed. Kijk nu diep in de bal, in Misty. Kijk goed wat er
gebeurd, want dat is de werkelijke waarheid.’
Kevin boog zich diep over de bal. Hij zag zijn moeder. Ze
zag er heel anders uit. Ze had kort blond haar zonder bloemen. Ze zag er ook heel sterk uit. En
ze had mooie kleren aan. In haar hand had ze een toverstok, maar
die was stuk. Het beeld vervaagde. Nu zag hij zijn vader en zichzelf in het bos
wandelen. Opeens veranderde zijn vader. Zijn hoektanden waren al aan de lange kant, maar nu had hij opeens lange vampiertanden! En hij
rende achter Kevin aan alsof hij hem wilde pakken. Kevin zag zichzelf gillen en daar zag hij zijn moeder staan met de
toverstok. Ze wilde toveren, maar het lukte niet omdat de stok kapot was. Toen
zag hij dat ze knoflook bij zich had en er wat van aan Kevin gaf. Zijn vader
werd toen bang voor Kevin en rende weg.
Kevin keek naar Gard. Die knikte. ‘Ja jongen, dit is de
waarheid. Je moeder geeft jou knoflook om je te beschermen. Je vader veranderd
een keer in de zoveel tijd in een vampier, maar niemand kan zeggen wanneer dat
dat precies gebeurd. En omdat haar toverstok kapot is, kan ze je vader niet
terug als mens toveren en daarom geeft ze jou knoflook. Zodat je vader jou niet
per ongeluk kan pakken.’ Gard stond op en ruimde Misty weer op.
Kevin ging achterover zitten. Dus dat was er al die tijd aan de hand.
Dáárom stonk hij een uur in de wind! Nu
hij dit allemaal wist vond hij het niet meer zo erg om naar knoflook te
stinken. Hij was hartstikke trots. Zijn vader, een vampier! En zijn moeder, een
heks! Met een kapotte toverstok, dat wel.
‘Kun je de toverstok van mijn moeder maken?’ vroeg Kevin.
‘Kun je de toverstok van mijn moeder maken?’ vroeg Kevin.
Gard knikte. ‘Ja, dat kan ik wel. Maar dan moet je me een euro geven.’
Kevin straalde. Hij had de euro nog in zijn zak.
Triomfantelijk haalde hij hem tevoorschijn en gaf hem aan Gard.
‘Maar ik zeg lekker niet tegen mam dat haar toverstok het
weer doet. Want ik vind het nu veel te leuk om Kevin Knoflook te zijn die een
uur in de wind stinkt.’
Einde.